Sensoren en gebruik
Waar draag ik een sensor?
De meeste mensen dragen de glucosesensor op hun arm of buik. Wilt u een andere plek gebruiken? Overleg dan met uw diabetesbehandelaar. De meeste mensen brengen de sensor zelf aan. Afhankelijk van de glucosesensor die u gebruikt, vervangt u deze om de zes tot veertien dagen. Let er hierbij wel op dat u iedere keer van plek wisselt. De Eversense-glucosesensor is hierop een uitzondering. Deze sensor draagt u onder de huid en wordt ingebracht door een diabetesprofessional voor een langere periode. Bekijk welke sensor voor u geschikt is.
Ervaringsverhalen
Nooit meer prikken?
Dit is afhankelijk van de glucosesensor die u gebruikt. Sommige CGM-systemen moeten namelijk gekalibreerd worden. Soms kan het gebeuren dat u twijfelt aan de waarde van de glucosesensor. U kunt dit dan controleren met een vingerprik. Deze geldt altijd als de meest betrouwbare glucosewaarde. Zodra u een glucosesensor heeft, gaat u minder teststrips gebruiken. Controleer daarom regelmatig de houdbaarheidsdatum van de teststrips.
Problemen met een sensor?
Een enkele keer kan de glucosesensor kapotgaan. Zorg er daarom voor dat u altijd een bloedglucosemeter bij de hand heeft. Heeft u technische problemen met de glucosesensor, overleg dan met de fabrikant van de sensor.
Alarmen bij hoge en lage glucosewaarden
In de meeste glucosesensoren kunt u alarmen instellen. U krijgt dan een waarschuwing als uw bloedsuiker te hoog of te laag wordt. Dit kan helpen bij het bereiken van stabielere glucosewaarden. De waarschuwing kan een geluid zijn, maar ook een trilalarm. Het is belangrijk dat u de alarmen afstemt op glucosewaarden die bij u passen. U wilt niet de hele dag door alarmen krijgen van uw glucosesensor, maar u wilt ook niet gealarmeerd worden als het te laat is om een ernstige hypo (lage bloedsuiker) of hyper (hoge bloedsuiker) te voorkomen. Uw diabetesbehandelaar kan u helpen bij het instellen van de alarmen.Een losse sensor of pompcombinatie
U kunt een glucosesensor los gebruiken, bijvoorbeeld naast een insulinepen of een insulinepomp. De glucosesensor meet dan uw bloedsuikers. U blijft zelf verantwoordelijk voor het berekenen van de benodigde eenheden insuline, het toedienen van de insuline en het instellen van de insulinepomp. Vaak doet u dit in overleg met uw diabetesbehandelaar.
Er zijn ook CGM-systemen waarin de glucosesensor en insulinepomp gekoppeld zijn. Ze werken nauw samen. Deze systemen hebben extra mogelijkheden. Zo kan de insulinepomp bijvoorbeeld automatisch stoppen met het toedienen van insuline als de glucosewaarde te laag wordt of wat extra insuline toedienen als uw glucosewaarden stijgen. Dit wordt een hybrid closed loop-systeem genoemd.
Wij hebben de belangrijkste vragen en antwoorden voor u verzameld op onze Veelgestelde vragenpagina.